[2]
De Nijl was buiten zijne oevers getreden. Daar, waar anders het oog met welgevallen rustte op weelderige akkers en bloeiendevelden, breidde zich thans heinde en verre eene onmetelijke watervlakte uit. Alleen de door dammen beschermde steden, methare reusachtige tempels en paleizen, de daken der dorpen en de kronen der hoogstammige palmen en der bladerrijke sykomorenverhieven zich boven den waterspiegel. De wilgenboomen lieten hunne takken nederhangen in den vloed, terwijl de hooge zilverpopulieren,met hunne naar boven gerichte takken, het vochtige element schenen te willen ontwijken. De volle maan was opgegaan en goothaar zacht en liefelijk licht uit over de Lybische heuvelrijen in het westen, welker omtrekken zich slechts flauw tegen denwolkloozen hemel afteekenden. Op den effen waterspiegel dreven blauwe en witte lotusbloemen. Vledermuizen van verschillendesoorten zwierden en fladderden door de stille, van den geur der acacia’s en jasmijnbloesems vervulde nachtlucht. In de toppender boomen sluimerden wilde duiven en andere vogels, terwijl pelikanen, ooievaars en kraanvogels zich verscholen hielden tusschenhet papyrus-riet en de nijlboonen, die langs den oever wiesen. De eersten verborgen slapend hunne langgesnavelde koppen onderde vleugelen en bewogen zich niet; de kraanvogels evenwel schrikten op, telkens wanneer zich een riemslag of het gezang vannog werkende schippers deed hooren, en zij tuurden in de ruimte, terwijl zij de slanke halzen angstig her- en derwaarts keerden.Geen koeltje zelfs woei er, en het spiegelbeeld der maan, dat als een zilveren schild op het watervlak scheen te drijven,bewees, dat de Nijl, die zich eerst zoo woest van de rotsen neêrstort en zoo driftig de reuzentempels van Opper-Egypte voorbijsnelt,daar, waar hij, in verscheidene armen verdeeld, de zee nadert, zijn onstuimig jagen heeft laten varen, om zich over te gevenaan een kalme rust.
In dezen schoonen nacht doorkliefde, 528 jaren vóor onze [4]jaartelling, eene bark den Canobischen mond...