De Zuidster

Het land der diamanten

Amsterdam
Uitgevers-Maatschappij “Elsevier”
1920

Gedrukt bij N.V. Drukkerij Schilt—Utrecht

[1]

Eerste hoofdstuk.

Dolle kerels, die Franschen!

“Spreek, mijnheer, ik luister.”

“Mijnheer, ik heb de eer de hand van miss Watkins, uw dochter, te vragen.”

“De hand mijner Alice?....”

“Ja, mijnheer. Mijn aanzoek schijnt u te verrassen. Is het niet? Toch moet gij mij ten goede houden, dat ik niet recht begrijp,waardoor dat aanzoek u zoo buitengewoon voorkomt. Ik ben zes en twintig jaren oud. Ik heet Cyprianus Méré. Ik ben mijn-ingenieuren heb als numero twee bij den algemeenen wedstrijd de Polytechnische school verlaten. Mijne familie is wel is waar niet rijk,maar zij is geacht en geëerd. De consul van Frankrijk aan de Kaap de Goede Hoop zal u zulks kunnen getuigen, wanneer gij datzult verlangen, en mijn vriend Pharamond Barthès, de stoutmoedige jager, dien gij evenals iedereen in Grikwaland kent, zouu hetzelfde kunnen getuigen. Ik ben hier in naam van het Fransche Gouvernement door de Académie des Sciences tot het verrichtenvan wetenschappelijke onderzoekingen gezonden. Verleden jaar heb ik in het Instituut den prijs Houdard voor mijne verhandelingenover de scheikundige samenstelling der vulkanische rotsen van Auvergne behaald. Mijne verhandeling over het diamanthoudendbekken der Vaalrivier, die ik bijna voltooid heb, kan niet anders dan goed ontvangen worden door de geleerden en de wetenschappelijkelieden. Als ik van mijne zending teruggekeerd zal zijn, word ik benoemd tot hulp-professor bij de mijnenschool te Parijs,en ik heb reeds last gegeven vertrekken voor mij te huren in de Universiteitsstraat No. 104 op de derde verdieping. Mijnebezoldiging bereikt met aanstaanden Nieuwjaarsdag, de som van vier duizend acht honderd francs. Dat is het inkomen van Rothschildniet, dat weet ik wel; maar de opbrengst mijner particuliere werkzaamheden, mijner onderzoekingen, academische prijzen, medewerkingaan verscheidene tijdschriften, veroorlooft dat ik op een dubbel inkomen mag rekenen. Ik voeg er bij dat, daar mijne behoefteneenvoudig en bescheiden zijn, ik niet meer noodig heb om mij gelukkig te gevoelen. Dus nogmaals, mijnheer, ik heb de eer ude hand van miss Watkins, uwe dochter te vragen.”

Door den flinken en vastbesloten toon van die kleine toespraak, gaf Cyprianus Méré voldoende den toetssteen aan, dat hij degewoonte had in alle zaken, zelfs in de meest intieme, recht op zijn doel af te gaan en vrij uit te spreken.

Zijne gelaatstrekken daarenboven logenstraften den indruk niet, door zijne taal voortgebracht. Hij had het uiterlijk van eenjongmensch, dat zich gewoonlijk met de hoogste wetenschappelijke scheppingen bezig hield en slechts den minst mogelijken tijdaan ’s werelds ijdelheden afstond.

Zijn kastanjekleurig haar, dat hij kort als een borstel geknipt droeg, zijn blonde baard, die bijna met de huidsoppervlaktegelijk geschoren was, de eenvoud van zijn grijs linnen reiskostuum de tienstuivershoed van stroo, dien hij, wel opgevoed alshij was, bij het binnentreden op een stoel had neergelegd, hoewel de persoon tot wien hij sprak, met de gewone slordige onachtzaamheidaan het Angelsaksische ras eigen, met gedekten hoofde was gebleven,—dat alles toonde aan, dat Cyprianus Méré een ernstigengeest bezat niet alleen, maar ook een rustig geweten en een rein hart, dat in zijn kristalhelderen blik zich afspiegelde.

Er moet nog bijgevoegd worden, dat die jeugdige Franschman zoo volmaakt zuiver Engelsch sprak, a

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!