DE KALFKOE
NAAR BUITEN
SINT-JAN
SINT-JOSEF
VREDE
VEROVERING

DAGEN

door

STIJN STREUVELS


DE KALFKOE

De schoone, lange zomerdagen waren uit. De laatste sloepten trage naarhun stille dood en dan hingen er alleen nog wat wasems mist in vroegeen late deemstering over 't land. De kranke zon kwam met den noen evenbovenpiepen, schreef een rondekring, een steenworp hooge maar, door delucht om varings weer weg te vallen onder d'eerde.

De regen zweepte en mijzelde gedurig, de wegen werden morsig enonbegaanbaar en overal stonden de groene meerselkes overwaterd en dewilgen daarin half versmoord en moedernaakt. Dan plots steeg ommelandsde zwartigheid overal op en heerschte de oneindige nacht en de dood.De landlieden en herkenden hunne wegen niet meer, zij bleven nu diepe inhunne huizen zonder iemand te zien, met een flauw besef: of er bij denverren buurman nog iemand leefde. De daken dekten zwart en zwaar de[Pg 5]leemen wanden en doken achter dichtgeslotene deuren en vensters, hetschrale pinkje licht en 't warmend koolken vuur. De vijzelende koudewilde overal binnen en de groote nacht gaf geen hope van uitkomst ofvan nakende helderheid; de zonne was nu dood, voorgoed.

Doka lag wel en warm onder hare dekens alleen in den diepen polk achter't berdelen beschot op de vaute en ze dacht: hoe gelukkig de menschendie een goed bedde hebben en dekens als 't buiten onbermhertig wintert.Er waarde in heur hoofd een konkelfoezige wereld van oude zomerdroomenuit den goeden tijd van uitgaande gouden dagen, met de warmte van denlaten avond in de lucht, zonder ziekelijkheid en pijn van stijve ledenof kwellende verkoudheid en lastigen asemgang, in de blijdeangstkrasseling van het rijke zamelwerk der late vruchten op 't veld enal 't genoegelijke van 't gewonnen goed daarbij om lange van te leven inden dooden tijd. Maar daar keek almedeen de koe, de groote, witte koe temidden in dien droomwinkel en een angstgevoel dreef al die goede warmteweg, zoodat Doka wakker en in de droevige werkelijkheid van haar oud,arm lijf, weer terecht kwam. Heur herte klopte om de benieuwdheid vaneene langverwachte uitkomst met de duidelijkheid nu in die donkerte omhaar, van den winter en den langen tijd sedert al die goede zomerdingen,[Pg 6]die ze even in het droombedrog nog loopend en bestaande dacht.

Ghielen zat daar eenig in den stal, koude te lijden, de oude, karbintigeGhielen! Wie had er ook gemeend dat het zoo jammerlijk vreemd met diekoe zou afloopen? In de eerste maanden van de dracht was 't een gerusten gestadig aftellen van den tijd, met goede verwachting van een gezondkalf, een zekere uitkomst die op den gestelden dag zou gebeuren, zoozeker als de zonne die 's morgens rijst en zonder falen 's avondsondergaat. Maar die tijd was nu lang voorbij—negen trage maandenwachten en die langverbeide dag was een leepe teleurstelling geweest ende dagen daarna een wrevel die overging, hoe langer hoe meer, inangstverwachting omdat het achterstallig kalf niet kwam. Daarna waren dedagen gekeerd, en godweet hoeveel weken daarbij, zonder verandering,altijd met die belofte, maar zonder uitkomst en met steigendebejaagdheid en zotte verbazing verliep de tijd nu verder, onmeedoogenden de koe bleef daar roerloos, onveranderlijk, als een betooverd wonder,met 't kalf in heur dikspannenden balg, zóó dat men 't tasten kon. Elken

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!