Produced by Joris Van Dael and PG Distributed Proofreaders

HENDRIK CONSCIENCE

WAT EENE MOEDER LIJDEN KAN

I

Het was uitermate koud in de laatste dagen der maand Januari 1841. Destraten der stad Antwerpen hadden haar winterkleed aangenomen englinsterden van zuivere witheid; de sneeuw viel echter niet bij zachtevlokken, noch verheugde het oog met hare duizend dooreenspelendepluimkens; integendeel, zij viel kletterend en als hagel tegen devensterglazen der geslotene huizen,—en de bittere noorderwind joeg demeeste burgers, die zich op hunnen dorpel vertoonden, terug naar degloeiënde kachel.

Niettegenstaande de bitsigheid der koude, en alhoewel het slechts negenure in den morgen was, zag men, mits den Vrijdag, vele personenvoorbijgaan. De jonge lieden poogden zich door loopen te verwarmen, degoede burgers bliezen grimmend in de vingeren en de werklieden sloegenzich met geweld de armen om het lichaam.

Op dit oogenblik ging er eene vrouw vrij langzaam door de Winkelstraat,welker inwoners zij wel moest kennen, daar zij uit en in de arme huizenging, en deze telkens met eene uitdrukking van genoegen verliet. Eensatijnen mantel, die gewis met watten gevuld was, bedekte hare fijneleden, een fluweelen hoed drukte haar zwierig hoofd en hare wangen, dieeen weinig door de zure lucht verpurperd waren; eene boa omslingerdeharen hals, en hare handen verborgen zich in eene fraaie moffel. Dezejuffer, die genoegzaam rijk scheen, bevond zich op den dorpel van eenhuis, in hetwelk zij gereed stond om binnen te treden, toen zijeensklaps in de verte eene andere juffer harer kennis zag aankomen; zijbleef bij de deur der arme woning staan, totdat hare vriendin haar nabijwas; dan ging zij haar met eenen gullen lach te gemoet, en sprak haaraldus aan:

"Eenen goeden dag, Adela. Hoe gaat het?"

"Tamelijk wel, en met u?"

"God zij dank, ik ben gezond en zoo verheugd dat ik het u niet zeggenkan"

"Waarom? Het schijnt mij dat het weder zoo vermakelijk niet is?"

"Ja, voor mij wel, Adela. Ik ben nog maar een uur uit het bed, en reedsheb ik twintig arme woningen bezocht. Maar ik heb armoede gezien, lieveAdela, armoede dat het hart er van breken zou. Honger, koude, ziekte,naaktheid,—het is onbegrijpelijk. Ho, ik acht mij gelukkig bemiddeld tezijn, want het is zoo verheugend goed te doen!"

"Men zou zeggen, dat gij goesting hebt om te weenen, Annah! Ik zie waterin uwe oogen blinken;—wees toch zoo gevoelig niet. De arme menschenzijn immers dezen Winter zoo niet te beklagen? Zie eens wat uitdeelingener geschieden: kolen, brood, aardappelen, het wordt er alles inovervloed gegeven. Gisteren zelfs schreef ik nog in voor vijftigfranken; en ik mag u wel zeggen, dat ik liever mijn geld laat uitdeelendan zelf in al die vuile woningen te gaan."

"Adela, gij kent geene arme menschen. Oordeel ze niet op die slordigebedelaars, die het rondhalen van aalmoezen als een goed ambacht aanzien,en hunne kleederen met inzicht vervuilen en scheuren, om den afschrik ofhet medelijden in te boezemen. Kom met mij, ik zal u werklieden toonen,wier kleederen niet gescheurd zijn, wier huishouden niet vuil is, enwier mond zich niet zal openen om te vragen, maar alleen om te danken ente zegenen. Gij zult den afgrijselijken honger op hunne wezenstrekkengeschilderd zien,—het zwarte brood bevrozen tusschen de verstijfdevingeren der kinderen, de tranen der moeder, de sombere wanhoop desvaders…. Ho! sloegt gij een oog op dit stomme tafereel van smart enlijden, wat engelenblijdschap zoudt gij vinden in dit alles met eenweinig gelds te ver

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!